New York

Soms kan ik een ervaring al missen terwijl deze nog gaande is. Op twee plekken tegelijk; zwelgend in het gemis van dit moment. Mensen vinden dat zonde. Je moet genieten van het nu. Maar ik heb dat niet. Vooral op mooie momenten verkeer ik eigenlijk in drie dimensies tegelijk. Heden, toekomst en verleden. Simpel geluk, verlangen en gemis. Daardoor doet mijn geluk altijd een beetje pijn. Maar is mijn pijn ook in ochtendlicht gewikkeld.

Groningen – De zon spiekt boven de herenhuizen uit, het is nog nacht of bijna ochtend. Maar net hoe je het ziet. Over een paar minuten loop ik onzichtbaar naar huis. Langs marktlieden op de Vismarkt. Vol levenslust zetten ze het kraampje op. Voor een volgende dag, andere mensen, voorbijgangers zoals ik. En voor sommigen van hen, een aantal. Is de lust in het leven er ook soms even helemaal niet. Grijze stenen glimmen glanzend door ochtenddauw gepoetst. Het ruikt hier nu al naar rotte vis. Een nieuwe dag, een nieuw begin.
‘Veel plezier in New York’ lieg ik.
‘Zie je snel laiverd’ grijnst hij me toe.
Slungelend tussen de pakhuizen links en de grachten met vervallen woonboten rechts, zie ik zijn silhouet steeds kleiner worden. Ook al draagt hij geen uniform, toch pronken zijn schouders hoog de lucht in. Hoger dan nodig is. Bijna zo hoog dat je zou gaan denken dat hij straks gaat vliegen, als een piloot ver weg de lucht in. Alle gewone mensen kijken op. Naar de man zwevend in de hemel, wat een beroep. Je zal maar piloot zijn. Tussen de wolken in, altijd opzoek naar het einde van de wereld. Het liefst nog verder.

Amsterdam – In de middag staar ik naar mijn oude basketbalschoenen en de versleten vloer onder mij. Een wiskundig geheel van blauwe, rode, gele, witte en zwarte lijnen zorgt voor een cirkel, precies om mij heen. Een hoge fluit doet me ernstig afvragen of meedoen aan dit toernooi nou wel zo’n goed idee was. Maar als je eenmaal midden in de cirkel staat, heb je niet echt een keuze meer. Het tenue dat ik jarenlang aan heb gehad, hangt als een vormloze zak om mijn schouders en heupen. De oude sporthal in Amsterdam-Oost is dit weekend even mijn huis ook al heb ik al een jaar niets aan beweging gedaan. Laat staan een basketbal aangeraakt.

Ik trek het zwarte broekje tevergeefs omhoog en kijk naar alle onbekende mensen.
‘Saar kom! Ik neem je mee naar ons team, kun je ze ontmoeten!’ Sabine grijpt mijn arm vast en trekt me mee naar een groepje mensen dat staat te praten naast de basket. Zo sportief ziet het er niet uit voor een studenten basketbaltoernooi.
‘Dit is Saar jongens!! Ze doet mee dit weekend, leuk hè.’ Een groep jongens en meiden lacht me toe. Mijn bruine haar zit sportief in een hoge staart op mijn hoofd en ondanks dat je het er straks binnen no time af zweet heb ik make-up op gedaan.
Ik lacht stom terug en steek sullig mijn hand omhoog. Op dit moment vraag ik me altijd af wat voor eerste indruk ik op een groep onbekenden maak. Weten ze dat ik in mijn leven vaker een witte jas draag dan een normale? Ik soms geen adem krijg als ik ’s avonds in bed lig? Vaker wel dan niet alleen ben op zaterdagavond? Heeft Sab van tevoren iets over me verteld? Het antwoord is niet af te lezen van de brede lach op haar gezicht.

Ik kom er snel achter dat het weekend meer om het studentikoze dan om het basketballen gaat. Een klein beetje basketballen en vooral heel veel bier drinken. Sabine slaat een arm om mijn schouder en samen lopen we de kantine binnen. Sab woont nu een jaar in Amsterdam. Al 29 jaar sleurt ze me mee naar de stad voor wijn, een reis naar Thailand of sinds vandaag nieuw op het lijstje; het basketbaltoernooi. Met haar blonde haren en vrolijke sproeten heeft ze de gave om altijd een onderwerp te vinden om over te praten. Met wie we ook zijn. Bekend of onbekend, het maakt niet uit. Ze wandelt niet door het leven, ze rent. Als de ene wereldreis erop zit, is ze de volgende alweer aan het verzinnen. Ze sjeest door het leven, struikelt nooit en luistert altijd liefdevol. Naar alle verhalen over de bergen die ik half beklim of de kuilen in mijn pad waar ik nooit uit lijk te komen.

Ik geloof dat de plek waar biertjes worden geschonken na een wedstrijd, er overal hetzelfde uitziet. En ruikt. Een mengeling van oud zweet, parfum en bier dringt mijn neusgaten binnen. De donkerbruine bar van hout, zoals bij mijn opa en oma pronkt muf in het midden van de ruimte. Overal staan bijpassende tafeltjes en stoeltjes kriskras in het schemerlicht. Aan de zijkant van de ruimte is een dansvloer. Op de grond ligt een vierkant stuk zeil met daarnaast de zwarte tafel met een indrukwekkende platenspeler van de DJ. Het meest dure stukje van de hele sporthal gok ik.
De grote kan met bier klapt hard op het donkerbruine hout. De langste jongen van het team, Pieter, vult de lege bierglazen met vers getapt bier en ik proost met mijn nieuwe vrienden op de toekomst.

Met elke slok bier wordt mijn lichaam groter, aanwezigheid duidelijker en stem rauwer. Ik zie mijn nieuwe teamgenoot aan de donkerbruine bar staan. Een groepje vrouwen staat lachend om hem heen. Zo klein als ik me dit weekend voel, zo groot voelt hij zich. Hij is ook groot. En breed, een beetje dikkig misschien. Zijn licht blonde haren liggen in een perfecte scheiding, iets aan de zijkant van zijn kapsel. Zijn witte trui maakt de blonde haren en blauwe ogen haast oplichten in de ruimte. Op zijn borst pronkt een merkje dat ik niet ken. En een niet te vergeten belangrijk detail; hij is piloot.

‘Jezus het is echt lucht wat jij hier de hele avond staat te verkondigen.’ Het is eruit voordat ik er ook maar iets aan kan doen.
‘Wat zeg jij nou?’ Pieter grijnst me toe. De vrouwen aan zijn zijde vluchten voor het ongemak dat ontstaat en ik loop naar hem toe.
‘Je bent vast meer dan alleen piloot mag ik hopen?’ Hij valt stil en trekt zijn linker wenkbrauw omhoog.
‘Zo dus jij begint ook ineens te praten vandaag?’
‘Ik hoor je alleen maar praten over hoe geweldig het allemaal is, als het er zo bovenop ligt dan krijg ik argwaan.’ Ik zie hem nadenken tot hij weer begint.
‘Ik had niet verwacht dat vooral jij nou met zoiets diepzinnigs zou komen. Het enige meisje dat met make-up aan een basketbalwedstrijd begint.’
Ik praat met Pieter totdat de muziek ons overstemt en we elkaar niet meer kunnen verstaan. Gemakkelijk schakelen we over naar een andere manier van communiceren. Zoals dat eigenlijk hoort in deze ruimte. Er zit niks anders op.

Pieter zijn kus blijft hangen tot ik weer in Groningen ben. In de trein voel ik hoe de afstand tussen ons steeds groter wordt. Zoals je dat soms kunt voelen. Je lichaam beweegt in een onnatuurlijke snelheid weg van een plek waar je ziel nog vastgeplakt lijkt te zijn.
Ik lig met mijn werkkleren aan op bed als ik een bericht van hem krijg. Terwijl ik lange dagen maak in het ziekenhuis en hij vanuit New York de hele wereld overvliegt krijgen onze telefoons een relatie met elkaar. Foto’s sturen, berichtjes, bellen. We doen het elke dag.
‘Hoi!’ Pieter‘s vrolijke stem vult mijn slaapkamer, de dag glijdt van me af en ik kruip langzaam mijn andere leven in. ‘Ik mag weer naar Amsterdam, het zit erop hier.’ De roze dekens om me heen worden langzaam warm en mijn ademhaling schiet omhoog.
‘Wanneer?’ gil ik.
‘Morgen!’ gilt hij terug.

Op Schiphol sta ik ineens als de vrouw van bij de aankomsthal te wachten. Vriendin, scharrel. Het heeft nog geen naam. Ik zie hoe de glazen schuifdeuren openschuiven en hoe zijn bekende lichaam de hal tegemoet treedt. Mensen kijken om, trots beweegt hij zich mijn kant op. Zijn blauwe pak met gouden strepen op de mouwen krijgt alle aandacht die het verwacht. We hebben elkaar sinds de eerste avond niet meer gezien en nu zijn we hier. Hij laat zijn zwarte rolkoffer los, slaat zijn armen om me heen en kust me lang op mijn mond.
‘Hoi schatje.’

Een leven vol met lucht geeft ruimte om te ademen. We zijn allebei twee weken vrij. En wandelen over de grachten, winkelen in de negenstraatjes, drinken biertjes in hotellobby’s en poolen tot hij verliest. Terug in het hotel loop ik onwennig met blote voeten over het bloedrode tapijt, het merk van het hotel in goudenletters tussen mijn tenen. ‘Ik ga even douchen!’ Ik stap onder de messing gouden waterval en was mijn haren met de kleinste shampooflesjes die ik ooit heb gezien. Elke dag staat er weer een nieuwe.
‘Morgen gaan we vliegen hè.’ Hij kijkt me ondeugend aan en propt een patatje van McDonalds in zijn mond.
‘Zit ik dan wel naast jou?’ zeg ik terwijl ik met mijn badjas aan op het voeteneind van het kingsize bed een slok cola neem.

Het vliegtuig is klein, heel klein zelfs. Pieter is druk bezig met allerlei ingewikkelde berekeningen en ik kijk naar het kleine deurtje boven de vleugels van het ding. Past hij hier wel doorheen? Grap ik in mezelf.
‘Okay, alles is check. Ready om te gaan’. Hij schuift zijn Ray-ban op zijn neus en ik moet weer lachen. Van dit filmscenario of de stress die opkomt na het horen van de ineens Nederlandse zinnen gemixt met Engelse woorden. Het is menens. Ready. Vluchten is officieel geen optie meer. Ik pak mijn Hema zonnebril uit mijn katoenen tasje dat om mijn schouder hangt en loop achter hem aan. De dood in. Tenminste zo voelt het dan. Mijn slappe benen kruipen door het kleine deurtje. Pieter zit trots op zijn pilotenstoel en moet lachen om mijn gezicht. ‘Let’s go Saar, straks wordt het donker’.

Het deurtje valt dicht en zestien gordels worden strak bevestigd om mijn buik. Ik krijg het acuut benauwd en vraag me af of ik er nog uit kan.
‘Start up – control. Check. Ground. Ready. Take off. Ten seconds.’ Pieters stem verandert en krijgt een zakelijke intonatie die ik alleen ken van het vliegtuigpersoneel wat door de speakers praat. Ik kijk naar links, daar zit ie dan. Precies de goede bril met zwarte glazen en gouden randjes, precies het goede haar en precies het goede beroep. Als de motor begint te draaien vraag ik me af hoe goed ik hem eigenlijk ken. Ben ik gevallen voor lucht?

‘En? Hoe vind je het?’ Door de grote koptelefoon hoor ik zijn stem.
De wereld onder me is licht blauwgrijs gekleurd met daarover een laag goud. De zon gaat onder. Naast me zie ik de vleugel die ons in leven houdt, een oranje gloed weerkaatst op het wit. De wereld lijkt zo minuscuul onder ons.
‘Het is niet normaal dit’, schreeuw ik door het microfoontje voor mijn mond en vast zit aan de koptelefoon. Het is de enige manier waarop we kunnen praten vanwege het lawaai in de kist. In mijn koptelefoon hoor ik hem overleggen met mensen van het luchtverkeer. Hij besluit welke route we nemen. Hoe we vliegen, over welke stad en de bestemming voor het landen. Want uiteindelijk zullen we toch ooit, ook weer moeten landen.

‘Is dit je moeder?’ vraag ik. We zijn bij hem thuis in Amsterdam, ik logeer er het hele weekend. Ik zie een losse foto op een plank liggen en pak hem uit de kast.
‘Waar haal je die vandaan?’ Hij pakt de foto uit mijn hand. Het hoekje blijft tussen mijn duim en wijsvinger plakken, de rest van zijn moeder en hem scheurt mee via zijn handen.
‘Jezus is het zo erg dat ik dit zie?’ Ik staar naar de foto zonder hoekje in zijn hand. De blonde vrouw slaat een arm om het jongetje heen. Kleine Pieter heeft een spijkerjasje aan en kijkt vrolijk. De peuter lijkt sprekend op hem, op de man die hele dagen lachend door het leven gaat.

Vandaag verdwijnt die lach. Voor het eerst. Hij schuift de foto zonder te kijken tussen twee boeken in. ‘Mag ik het niet zien? Ik zou haar wel eens willen ontmoeten, waarom heb ik haar eigenlijk überhaupt nog nooit gezien?’
‘Jij vertelt mij dat je het mist om bij schoonouders op bezoek te gaan?!’ Hij knijpt cynisch met z’n ogen. Ik laat mijn hoofd op zijn kussen vallen en zucht met een dramatisch effect. Er valt een stilte maar mijn korte theaterstukje haalt niks uit. We vallen allebei in slaap.

Langzaam word ik wakker met een lege plek naast me in bed. Ik schuif alle boeken opzij totdat Pieter met het kleine spijkerjasje er tussenuit valt. De blonde vrouw op de foto lijkt op hem. Nu ik wat meer de tijd heb zie ik een man op de achtergrond. Met mijn vinger glijd ik over zijn getinte huidskleur en donkere haren.
Er is zoveel wat ik niet weet sus ik in mezelf terwijl mijn vinger een vette streep achterlaat. Met mijn shirt probeer ik mijn vingerafdruk weg te vegen. Ik druk de foto tegen mijn buik en wrijf het papier zachtjes tegen de katoenen stof van mijn shirt. Op de kop zie ik nu pas de zwarte letters met stift geschreven op de achterkant. Tussen het grijze watermerk van Kodak staat in hoofdletters; ABEL, SACHA EN PIETER. Met een hartje achter PIETER.

Als ik beneden kom staat er een bakje havermout klaar met een briefje erbij. ‘Hardlopen X.’ Ik laat de havermout voor wat het is en loop naar de enige andere kast in het huis. Wild schuif ik lades open van zijn bestaan. Mijn hand vliegt over de planken, lades en gevulde bakjes met diploma’s van de vliegopleiding, basketbalmedailles, kleine speelvliegtuigjes, blauwe stropdassen en iPhone-opladers. Ik vind precies alle de dingen die ik al over hem weet. Ik zie mezelf zitten in pyjama op het witte hoogpolige tapijt. Geen vlekje te bekennen, alle polletjes zijn netjes wit. Ik krijg acuut zin om een glas rode wijn te drinken. In plaats daarvan kruip ik terug naar mijn lauwe havermout en wacht tot hij thuiskomt.

Gedoucht en gewikkeld in een grote handdoek loop ik naar de slaapkamer. Ik zoek in mijn tas naar een schoon T-shirt maar zonder resultaat. Ik doe de ruik check die ik tijdens het backpacken ook gebruikte, maar geen enkel shirt ruikt nog een beetje fatsoenlijk. Ik pak een shirt van Pieter. De grootste die ik kan vinden met een vliegtuig en de tekst FLIGHT-ACADEMY.

Naast de lege plek waar het shirt lag zie ik een heel klein stukje spijkerstof liggen. Ik pak het opgepropte kledingstuk uit de kast en herken het direct. Ik neem het propje mee en loop weer naar beneden.
‘Wat heb jij nou?!’ Pieter loopt bezweet naar mij toe.
‘Wie zijn Abel en Sacha, Pieter? Wie zijn deze mensen?’ Ik steek mijn hand inclusief foto protesterend in de lucht.
‘Saar ik ben klaar mee als het zo gaat’ schreeuwt hij nog net. Voordat de deur hard dicht valt.

                                                                       ___

Groningen – Hij pakt het biertje van de blonde vrouw achter de bar. En lacht. Wit schuim golft over de rand van het plastic bekertje. Mijn lichaam staat daar maar, vastgeplakt aan de vloer van dropshotjes, zoete wijn en waterig bier. Tussen alle zwetende bewegende mensen die de beste tijd van hun leven hebben, sta ik alleen. Alsof ik beweeg in een andere dimensie pulk ik het denkbeeldige etiket van mijn witte wijn. Waar is dat verdomde etiket als je het nodig hebt. Het is de eerste keer dat ik Pieter weer zie.

De blonde vrouw is ondertussen achter de bar vandaan gekomen. Ze lacht en gooit haar lange lokken naar achteren. Pieter zegt iets in haar oor en de vrouw lacht. Nu zo hard dat ik het aan de andere kant van de ruimte kan horen. Ik wurm me tussen de drukkende menigte door richting de toiletten.

Ik zit met mijn billen op de afgescheurde stukjes wc-papier. De angst voor welke enge ziekte dan ook, is te groot.
‘Ja echt zielig.. vind ik ook.. ja New York hoorde ik? Vet hoor. Je verdient er ook echt heel goed mee. Ja ik denk de beste baan die je kunt hebben.’ Het gesprek achter de deur gaat verder.
‘Ja echt een leuke vent.. ze is er vanavond hè.. heb haar niet gezien.. ja ze is er wel.. nou dapper hoor.’
In mijn hoofd zie ik voor me hoe deze onbekenden omkijken als ik de deur van het slot draai en mijn gezicht om de deur vouw. Wat zeggen ze dan?
Mijn lafheid wint het en ik veroordeel mezelf tot het inhaleren van de urinelucht tot ik de papiertjes bijna niet meer van mijn kont krijg.

‘He Saar, ga je weg?!’ Hij komt aangelopen, dronken met weer diezelfde zelfvoldane uitdrukking als bij de blonde vrouw. Ik rits mijn jas dicht en kruip zover mogelijk in de kraag. Alsof ik op deze manier een beetje onzichtbaar kan worden. De gewatteerde stof valt net over mijn mond en ik zou willen dat ik mijn hele hoofd in deze kraag kon stoppen.
‘Ja vond het wel weer leuk geweest’.
‘Als jij gaat, ga ik ook.’ Zijn lach maakt plaats voor een serieuze blik.
‘Moet je zelf weten.’
Hij stapt dichterbij, pakt mijn armen en slaat ze om zijn nek. Zijn adem ruikt naar bier. Mijn wang kust zijn sleutelbeen en mijn neus kriebelt verward door de aroma van een heel duur luchtje.

‘Veel plezier in New York.’ lieg ik.
‘Zie je snel laiverd.’ grijnst hij me toe.
Ik blijf staan tot ik geen lichaam meer zie. Minuten sta ik zo, misschien zelfs een uur. Tijdsbesef vervliegt in een goede film. Ik draai me om en loop richting de markt waar de visboer zijn viskraam opzet en lacht om de dronken voorbijgangers. Zoals ik.
Ik loop door de Herestraat. Langs alle mensen met mooie kleren maar zonder hoofd. Langs de restaurants waar je alleen ’s nachts durft te eten. Langs de man die er altijd zit. Op een kartonnetje lacht hij me toe, hij zingt galmend een onbekend lied. Ik moet bijna huilen, pers er een vriendelijk lachje uit en gooi al mijn wisselgeld van de avond in zijn bruine hoed.

Het Zuiderdiep af, straten worden leger en de zon steeds feller. Dit was het dan. Ik pak mijn telefoon. 6.00 uur en 10 gemiste oproepen. Zonder te kijken prop ik de tijd, iedereen die mij mist en mijn bestaan weer terug in mijn broekzak.
Mijn straat ziet er ongelukkig uit. Een steegje met huizen. Het lijkt meer op een gevangenis dan iets wat door kan voor een sfeervolle plek om daadwerkelijk te wonen. Opnieuw graai ik in mijn broekzak maar vind enkel alleen die stomme telefoon.
‘Godverdomme’. Mijn ademhaling schiet omhoog, in een moordend tempo onderzoek ik alle mogelijke plekken waar mijn sleutels kunnen zijn.
‘Jezus dit meen je niet’. Dat wat ik de hele avond heb uitgesteld lukt niet langer meer. Ik vouw mijn handen voor mijn gezicht en zak door mijn benen op de grond.

Mijn hoofd hangt tussen mijn knieën, ik zie de bruine tegels van het stoepje van mijn eigen portiek. Zou ik genoeg hebben gedronken om zo te kunnen slapen?
‘Hee meisje!’ Ik blijf hangen en voel hoe een lichaam te langzaam voorbijloopt. De drank cirkelt rondjes in mijn maag en ik zet mijn beste acteersessie in. Met mijn hoofd nog steeds tussen mijn knieën vul ik de lege straat met een geluid waar niemand wild van wordt.
‘Gadverdamme.’ Ik hoor zijn voeten de trappers raken en het rinkelende geluid van een oude fiets komt weer in beweging. Opgelucht haal ik adem.

Het geluid van nieuwe voetstappen vult de lege straat. Ik kom langzaam tot de conclusie dat slapen op de bruine tegels geen optie is. 
‘Sleutels kwijt?’ Ik veeg het snot onder mijn neus vandaan en kijk vanaf het stoepje in Pieter‘s felblauwe ogen.
‘Wat doe jij hier?’ Hij staat daar alsof het ook zijn straat is en loopt triomfantelijk de drie treden op. Richting de deur van de portiek.
‘Ik dacht.. nu ik hier nog ben.. kan ik net zo goed bij jou slapen toch?

‘Gewoon zomaar? Alsof er niks is gebeurd?’
‘Nee niet zomaar. Omdat ik wil dat je alles weet.’ Pieter pakt mijn handen en trekt me van het bruine stoepje omhoog. Ineens zijn onze gezichten voor het eerst sinds lange tijd erg dicht bij elkaar.
‘Het zijn mijn ouders, Saar.’ Hij kijkt me aan.
‘Abel en Sacha.’ Zijn ogen wenden zich naar de grond.
‘Ze zijn omgekomen bij een helikopter ongeluk, toen ik 10 jaar oud was.’
’Jezus Pieter..’
Hij draait zijn eigen sleutel in mijn slot en houdt de deur voor me open.
‘Kom.’

Geef een reactie